THE MEKONS - DESERTED

Voor de oudjes onder ons, zijn de dames en heren van The Mekons een vaste waarde van de voorbije veertig jaar, zij het dat ze er bijwijlen zelf voor kozen om enige tijd uit de schijnwerpers te verdwijnen en zich, zoals frontman Jon Langford of pianist Rico Bell, aan hun grafisch werk te wijden. Maar kennelijk stak enige tijd geleden toch weer de drang om muziek te maken de kop op en daarvan is deze “Deserted” de neerslag: de eerste nieuwe Mekons-plaat in ruim acht jaar. Het is een bijzonder hartelijk weerzien/-horen met een band die, zoals het hoort voor een groep die de koploper was van de postpunk in de late jaren ’70, niet uit om een beetje chaos heen loopt, maar er, integendeel, middenin gaat staan. Dat de plaat “Deserted” heet, is niet helemaal toevallig: ze werd opgenomen in de buurt van Joshua Tree en ze bevat tracks met titels als “In The Desert” of “Lawrence of California”, heel duidelijk een verwijzing naar de naamgenoot “of Arabia”.

Naar ik las, kwamen de muzikanten in de studio van bassist Dave Trumfio aan zonder dat er ook maar één song klaar was. Er waren hooguit een paar ideeën uitgewisseld tussen Langford en de andere Mekon van het eerste uur, Tom Greenhalgh, maar dat belet niet dat de bende na vijf dagen van werken in de chaos die hen zo eigen is, naar buiten kwam met een geweldige plaat, die barst van de beeldrijke verhalen en de knappe melodieën, die duidelijk in de punk geworteld zijn, maar ook flinke dosissen alt-country in zich dragen. “Harar 1883” is dan weer een verwijzing naar Arthur Rimbaud en zijn beroemde zelfportret: de dichter vond na een “nogal woelig” leven, eindelijk op z’n 26ste, rust in het Ethiopische stadje Harar, waar hij in een koffiehandel ging werken. Hoe hij in Harar geraakte? Na een zware overtocht van de Golf van Aden en een reis van twintig dagen door…de woestijn van Somalië.

“How Many Stars” was de vraag die bij Langford opkwam op een nacht dat hij in de Australische woestijn geconfronteerd werd met sterrenbeelden waar hij niet vertrouwd mee was -het is daar namelijk de andere kant van de wereld- en zich dus noodgedwongen moest afvragen hoeveel sterren er op zo’n nacht zonder lichtvervuiling eigenlijk te zien zijn. Aan de muzikale kant bekeken, is dit een folky nummer, dat, met zijn hele knappe vioollijntjes, ongewoon zacht uit de boxen komt gegleden. Met “Mirage” -ook al niet de meest toevallige titel- gaan we een heel andere richting uit en kan ik niet nalaten aan de vroege TC Matic te denken. Hoogtepunt van de plaat is, wat mij betreft, “Weimar Vending Machine”, dat begint met een -al dan niet waargebeurde anekdote over Iggy Pop, die in Berlijn een zakje zand uit een automaat haalde. “Zand”/“Desert”…hebt u ‘m? Hoe dan ook, dat nummer is de synthese van de hele plaat: alle weidsheid, alle chaos zit erin, maar net zo goed de overgave, die de band typeert, de veelzijdigheid waarmee ze hier aan de slag zijn gegaan en als heerlijk toetje is er een citaatje uit Berthold Brecht’s “Alabama Song”.

Soit, de negen songs op deze plaat stralen allemaal een soort spontaniteit uit, die aangeeft dat The Mekons na al die jaren nog altijd in staat zijn als prille twintigers te klinken. Dat is op zich al een prestatie, maar er is meer: de ironie, de zelfrelativering…dat zijn de dingen, die er pas bij komen nadat je jezelf al ettelijke keren tegen de muur hebt weten lopen en de mix van die twee zaken, maakt dat de band vandaag frisser klinkt dan ooit. Heerlijke plaat !

(Dani Heyvaert)


Artiest info
   
 

label: Glitterbeat Records
distr.: Xango

video